door Irene Linssen-Jeidels

Geachte aanwezigen,

Graag wil ik u iets vertellen over het gezin Van Hoorn. Ik heb de ouders, Maurits van Hoorn en Hilda Katz, alsmede hun kinderen Emmy & Beertje goed gekend. Ik was enig kind en woonde met mijn ouders aan de Julianalaan op nummer 56. Het gezin Van Hoorn woonde naast ons op Julianalaan nummer 54.

Onze ouders hadden een goed contact met elkaar. Emmy en ik waren leeftijdgenootjes en dikke vriendinnen. Het contact met Beertje was iets minder maar alleen omdat hij veel jonger was.

Emmy kreeg Joodse les bij Karin Selowsky, ook een vriendinnetje van ons, die aan de Julianalaan 74 woonde. Hiervoor kwam elke donderdagmiddag een rabbijn aan huis, de heer Levison uit Den Haag. Hij werd “Lef” genoemd door de kinderen. We hadden een fijne jeugd tot 1942. Daarna begonnen anti-Joodse maatregelen onze levens te ontregelen.

Hilda Katz kwam uit Duitsland. Zij was een zorgzame en lieve moeder en bakte vaak boterkoek. Maurits van Hoorn kwam uit Groningen en gaf les aan de ulo aan de Rotterdamscheweg. Op een dag, terwijl hij lesgaf, werd hij uit de klas gehaald. Hij mocht de school niet meer in. Slechts één leerling stond op in de klas en zei: “Ik verlaat onder protest de school”. Die dag moesten alle Joodse leraren en leerlingen hun scholen verlaten. Er werd een Joodse school opgericht in Den Haag waar ook Maurits van Hoorn een baan vond. Emmy kreeg een officiële vergunning om met de tram naar deze school te gaan.

In 1943 moest ons gezin binnen 3 dagen ons huis verlaten om plaats te maken voor een Duitse officier. De Van Hoorns werden gedwongen te gaan inwonen bij het gezin Selowsky. Plotseling was er bijna geen contact meer met het gezin Van Hoorn. We woonden nu te ver uit elkaar en Joden mochten geen telefoon hebben dus we konden ook niet bellen.

We maakten er het beste van tot die vreselijke dag van 5 maart 1943. Op deze dag werden alle Delftse Joden uit hun huizen gehaald door de Nederlandse politie.

Ook mijn oma Jenny en haar zuster Lina aan de Rotterdamscheweg werden opgehaald. De gezinnen Van Hoorn en Selowsky wilden net aan tafel gaan voor de avondmaaltijd. Een taxi zou beide gezinnen naar het politiebureau aan de Oude Delft brengen. Maar nu gebeurde er iets wat ik maar niet kan vergeten. Er gingen 4 personen in een taxi dus de twee echtparen namen plaats in één taxi. Omdat er voor Emmy & Beertje en Karin & Peter Selowsky dus geen plaats was in de taxi, zijn de vier kinderen tezamen – geheel zonder begeleiding – naar het politiebureau gelopen omdat zij bij hun ouders wilden blijven. De volgende dag werden alle Delftse Joden naar Westerbork gebracht.

Alle Delftenaren zaten bij elkaar in één barak. Emmy heeft vanuit Westerbork ons gezin een laatste brief geschreven waarna wij nooit meer iets van hen vernomen hebben. In deze brief vroeg Emmy, uit naam van haar moeder, of wij met behulp van ‘goede’ Nederlanders hun verzegelde huis konden betreden om iets van hun eigen spullen terug te pakken en op te sturen. Onder andere vroeg Hilda om een jurk met knopen die zij wilde hebben voor het werk. Iedereen was er nog steeds van overtuigd dat de kampen werkkampen waren. Het is helaas niet gelukt om de verzegelde huizen te betreden teneinde er nog spullen uit te halen.

Een hartverscheurende brief als je beseft dat 2 weken later in Sobibor alles voorbij was.

We hadden nog hoop en we wachtten op een officieel bericht tot ver in 1950. Toen kregen wij eindelijk via het Rode Kruis het definitieve bericht dat niemand uit Delft Sobibor overleefd had…

Zie ook: Joods Monument

Emma en Berendje van Hoorn (1934)