door Co en Peter Rodenburg vanuit de Sichting Herinneringsstenen Delft

Mevrouw Ems Hekker is in 1922 geboren als jongste kind in een gezin met vijf kinderen. Haar oudste zus is zeventien jaar ouder en haar jongste zus is vijf jaar ouder dan zij. Een nakomertje dus.

Haar vader stamt af van de Hugenoten. Hij komt uit een generatie mensen die het ver hebben geschopt en de adellijke titel verwierven. Haar moeder is dochter van een goede Joodse bankier in Amsterdam. Moeder was het vierde kind in haar gezin van herkomst.

Dit gezin leefde volgens de Joodse rituelen en er was een huwelijkskandidaat voor haar uitgezocht, geheel volgens traditie. Moeder echter ontmoette vader op een ijsbaan en ze werden hevig verliefd; niet wetend dat er al een Joodse man voor haar was bepaald. De man die de door haar ouders uitgezocht was als huwelijkskandidaat, werd een goede huisvriend in het gezin. Een heel leuke man, die de kinderen ook hebben leren kennen laterHij overleefde de oorlog en werd voorzitter van de Amsterdamse effectenbeurs. Hij is ook getrouwd, maar in dat huwelijk werden geen kinderen geboren.

Jeugdjaren

Ems Hekker kan goed opschieten met haar broers en zussen. Ze is een buitenkind en ze herinnert zich hoe ze heeft genoten van spelen. Het fijne aan haar jeugd is: buiten spelen, altijd buiten, heerlijk!

Ems is een speelkind, ze maakt graag dingen. Ze ontwerpt zelf kleding en heeft een wol winkeltje. Kopers moeten bij haar betalen met een draadje wol of een lapje…. Moeder is kunstenares, schilderes. Ems kan niet tekenen, maar wel alles knippen. Ems weet precies wat wel kan en wat niet kan thuis. Ze kan nooit door de mazen heen zwemmen, ja is ja en nee is nee. Ems heeft niets in te brengen als kind.

Ze weet zich niet veel te herinneren van de rol van het Jood zijn in het gezin. Ems denkt dat religie geen grote rol speelde, niet van moeders kant, niet van vaderskant. Vader gaat weleens naar de Waalse kerk, maar er wordt thuis niet over gesproken. Ems is wel naar Joodse les in Amsterdam geweest. Ze heeft bij Anne Frank op school gezeten. Ems herinnert zich Anne Frank als een gewoon kind, met een leuk schortje. De familie van Ems eet niet strikt Koosjer, maar varkensvlees nee, dat komt absoluut niet op tafel. Nog steeds gruwt Ems daarvan. En de manier van eten is anders dan in andere gezinnen: veel groente en fruit, weinig aardappels. Vader eet Frans.

Ems is een vaderskind. Hij is directeur van Blikman & Sartorius in Amsterdam: een verkoophuis, een verkooppunt van kantoormiddelen, een familiezaak op de hoek van het Rokin en de Nes. Het gezin woont in Santpoort en vader gaat iedere dag met de trein naar zijn werk. Ems haalt elke dag haar vader van de trein, elke dag, altijd. Dan heeft ze tien minuten haar vader voor zichzelf. Dat is de wandelafstand van het station naar hun huis. Zo kostbaar.

Vader sterft als Ems 10 jaar is. Dit heeft een heel grote impact op haar jonge leven. Vader had een kwaal aan zijn hart en hij is 52 jaar als hij sterft. Het gebeurt onder schooltijd. Het hoofd van de lagere school komt Ems uit de klas halen: dat donkere meisje, tussen al die blonde kinderen. Hij vertelt dat vader overleden is en dat Ems gaat logeren bij een bevriende huisarts. Zo heeft ze niets meegekregen van de rouwdagen en de begrafenis. Niets, eenmaal weer thuis hangt alleen pa’s sabel nog aan de kapstok. Verder is alles van vader weg, alles.

De zus die vijf jaar ouder is krijgt een nieuwe jurk voor de begrafenis met een nieuw kraagje en Ems krijgt en heeft niets, ze wordt te jong geacht om erbij te zijn. Er wordt ook na afloop niet over gepraat, Ems wordt overal buiten gehouden als 10-jarige. Ze heeft heel lang niet in de slaapkamer van haar ouders durven te komen, uit angst dat haar vader daar toch nog zou zijn op de één of andere manier. Ems heeft het moeder kwalijk genomen dat vader overleden was. Dat deed de moeder-dochter relatie geen goed en dat heeft best lang geduurd. Zo heeft het sterven van vader haar leven bepaald. Het voelt als een zware last op haar schouder, het drukt haar nog steeds.

“Ems is klein en dom en Joods”. Zo herinnert zij dat zij gezien wordt als kind door de buitenwereld. Ze ziet er zo Joods uit. En het is heel moeilijk na het overlijden van haar vader. Als het woord vader ergens valt, bij vriendinnen ofzo is Ems altijd weg, ze kan dat niet aanhoren. Ems herinnert zich dat andere kinderen van hun ouders niet bij Ems naar binnen mogen, omdat ze Joodse is. Ze is heel veel gaan sporten, als vlucht van andere kinderen die niets van haar moeten hebben vanwege haar Jood zijn. Buren hebben een tennisbaan en daar mag ze bijna altijd op spelen, dat is heerlijk. Slagbal vindt ze ook geweldig. Daarin is ze ook populair omdat ze er zo goed in is. Ook dan valt het ‘dom en klein en Joods’ zijn even van haar af.

Ems mag niet naar gymnasium, wat ze heel graag wil, ze moet naar het meisjes Lyceum. Eerst een jaar naar de ULO, omdat ze nog maar elf is en nog niet naar het meisjeslyceum kan. En ook nu is het weer zo: Ems heeft niets in te brengen: Ja is ja en nee is nee. Ems is veeltalig, ze spreekt al jong veel talen, waaronder Jiddisch. Nu terugkijkend lachen we erom hoe het mogelijk is dat deze begaafde vrouw ooit als dom is neergezet. Er zijn altijd mensen geweest die wel hebben gezien welke potentie er zat in dat kleine, donkere, Joods uitziende meisje.

Ems is veel bij de buren. Jan Ernst van Panhuys, zoon van de buren (geboren in 1913) is nooit getrouwd omdat er, volgens zijn zeggen tegen Ems’ zus, jaren later, maar één vrouw was in zijn leven en dat was Ems. Ems ziet die jongen niet staan als toekomstig echtgenoot, hij is veel ouder dan zij, hij studeert al en zij is nog kind.

De oorlog

Ems is 18 jaar als de oorlog uitbreekt. De familie heeft voorinformatie van alle narigheid via Joodse buren die zomers altijd veel gasten uit Duitsland hebben. Sommige van die gasten komen bij hen logeren, vanwege ruimtegebrek in het huis ernaast. Zo heeft Ems herinnering aan verhalen van de Kristalnacht. Zo erg! Dan vroeg haar moeder hen: “Waarom gaan jullie terug naar Duitsland?” Hun antwoord was: “We kunnen onze patiënten toch niet in de steek laten…”

De gasten van de buren zijn geen van allen teruggekomen. De Joodse buren zijn naar Engeland gegaan in het begin van de oorlog, ze raden moeder aan mee te gaan, maar zij wil dat niet: ”Ik heb hier kinderen en kleinkinderen.”

Eind 1941 wordt het huis, waar tegen die tijd moeder nog woont met haar jongste dochter Ems, geconfisqueerd door de Duitsers. De familie heeft al geweigerd de ster te halen, daardoor krijgen ze ook geen voedselbonnen. Maar er is gelukkig altijd eten genoeg. Er zijn voorraden en de volwassen kinderen staan om hen heen. Ze hebben ook twee Joodse dienstmeisjes.

Moeder is eind 1941 ondergedoken. Zij is toen naar Doetinchem gegaan, waar een zus van Ems woont. Moeder heeft veel onderduikadressen gehad. Het werd er altijd weer te heet onder de voeten, dan moest ze weer verkassen. Ze heeft de oorlog overleefd. De oudste broer van Ems is in de oorlog de beste vervalser van alles wat drukwerk is. Deze oudste broer is haar toeziend voogd. Moeder zei altijd tegen hem: ‘Jij hebt niets te zeggen over de meisjes, die zijn van mij”, maar in de oorlog wordt zijn hulp zeer waardevol.

Ems is, als moeder onderduikt, met vervalste papieren op zichzelf gaan wonen in Haarlem. Ze is gaan schoonmaken bij mensen om aan geld te komen. Ze heeft heel wat werkhuizen. Ze wil er nooit vertellen hoe ze heet met haar achternaam, ze wil haar broers en zussen hierdoor niet in gevaar brengen. Ems verkoopt in die tijd ook haar viool om aan geld en eten te komen. Ze gaat ook veel studeren, als ze eenmaal weet wat ze wil: voor de klas! Tijdens de oorlog ontmoet Ems Floris Hekker uit Delft op een condoleantie in Santpoort en de vonk slaat over en met Pasen 1942 verlooft ze zich met hem.

Als er gevraagd wordt naar een specifieke oorlogsherinnering vertelt Ems hoe het beeld op haar netvlies springt van groepjes arme mensen met bundeltjes die ze bij zich hadden. “Zo armoedig, zo vreselijk, ik kon er niet naar kijken. Altijd in een groepje bij elkaar. Joodse mensen. En je voelde je altijd onveilig, Ik heb heel lang, als ik ergens liep telkens achteromgekeken, angstig dat er iemand achter me liep, die het op mij gemunt had.”

Getrouwd

In juni 1944 trouwt Ems met Floris. Ems heeft geen connecties met andere Joden, dat is gevaarlijk. Ze wil graag trouwen, ‘dan kan ze boven de grond komen’. Ze heeft samen met haar verloofde in Delft een leuk groepje vrienden, met elkaar lezen ze gedichten.

Dokter Verschuyl geeft hun woonruimte, bij hem op de zolderverdieping. Ems moet wel eerst op zicht komen, en ja ze mogen komen! Maar om te trouwen heb je wel identiteitspapieren nodig. Haar oudste broer zorgt hiervoor. Deze papieren zijn slecht, want het maken moest heel snel gebeuren. De eerdere papieren waren vernietigd. De secretaris van de gemeente mijnheer de Wit zegt tijdens de trouwplechtigheid: “Ik zet mijn bril maar niet op”. Ere aan mijnheer de Wit. Ems kan getrouwd boven de grond blijven, ze heeft alleen geen recht op voedselbonnen. Maar dat is goed gekomen.

Mooi zo’n herinnering aan mijnheer de Wit. Er zijn ook mensen die een negatieve herinnering oproepen, zoals de directeur van de kweekschool, die Ems weigert, omdat ze Joodse is.

Ems is direct zwanger na haar huwelijk. Ze krijgt in 1945 op 6 maart een prachtige blonde dochter: Scilla, zo bijzonder dat ze een blonde dochter krijgt. Alles verloopt heel goed, ze voedt ook nog een tweeling wiens moeder onvoldoende moedermelk heeft. Zo heerlijk een eigen dochter, de vervulling van haar diepe wens. Een eigen kind dat ze zelf naar eigen goeddunken zou kunnen opvoeden en niet van ‘nee is nee’!

Ems wil de baby laten zien aan haar moeder, aan de andere kant van het land. Op de terugweg raakt de baby besmet en ze wordt heel heftig ziek: hersenvliesontsteking. De penicilline komt te laat. Het kindje blijft wel leven, maar heel ernstig gehandicapt. Geen spraak, niet leren lopen, ze kan zich niet bewegen. Niets. Ems’ man moet de fabriek opbouwen en Ems doet de verzorging. Ze houdt dat niet vol en het dochtertje moet uit huis geplaatst worden als ze twee jaar is en er inmiddels een tweede kind is geboren. Scilla komt terecht in kinderhuis Stenia in Zeist, waar vanuit het antroposofische gedachtengoed gewerkt en geleefd wordt.

Een groot deel van Ems leven heeft in het teken gestaan van de zorg voor haar oudste dochter. Scilla is 57 jaar oud geworden en moeder Ems heeft altijd mede voor haar gezorgd. Naast de zorg voor de andere kinderen in het groeiende gezin. Ems doet deze zorg voor Scilla alleen. Ze wil haar man en de andere kinderen er niet mee belasten. Ems’ leven is zorgen geweest. Zorgen voor Scilla, maar ook voor vele andere kinderen als Scilla. Belangrijk hierin is bijvoorbeeld geweest: vechten voor het recht om letterlijk rechtop te staan en te zitten, welke handicap of ouderdom je ook hebt, want dan kijk je anders naar de dingen dan als je ligt. Zo krijg je een andere visie op het leven. Dus heeft Ems gevochten om voor elkaar te krijgen dat Scilla rechtop kan staan en zitten en dat is gelukt met hulpmiddelen, tot stapjes lopen toe. Ems zegt: “Scilla was een fantastische vrouw. Ze was gek op kinderen. Ze zat bij de voordeur op kinderen te wachten. Ze was een fantastisch mens”. Ems communiceerde met haar met haar ogen.

Ems’ leven is mede bepaald door de ingrijpende gebeurtenissen in haar leven: de oorlog, het overlijden van vader en het leven van Scilla. ‘Je zeult het elke dag mee’. Haar levensmotto is geworden: ‘Elk mens mag een mooi leven hebben, op het eigen niveau’ en daar heeft Ems zich met hart en ziel voor ingezet.

Zo is ze bijvoorbeeld lang betrokken geweest bij de Herman Broere school in Delft. Ze heeft er lesgegeven en veel gedaan. Ook heeft Ems 7 weefwerkplaatsen opgezet in het hele land in tehuizen voor mensen met een handicap. Ze heeft onvoorstelbaar leuk samengewerkt met zoveel andere mensen.

Het strikte ja is ja en nee is nee, is toch haar hele leven met haar meegegaan. ‘Je bijt je tanden erop stuk. En als het stuk is kan je het weer repareren. Kan je iets niet: je kan het leren. Je kan altijd een ander helpen. Wat niet kan, dat kun je helpen oplossen. God ervaart ze daarin niet. Je moet het zelf en alleen doen.’ Ems vindt de verhalen in het O.T wel mooi, ze kent ze. Maar ze heeft zelf nooit de hulp van God ervaren. Een van haar zonen is verongelukt in 2004. Ook dat verwerken moet je zelf doen. God heeft daarin voor haar geen betekenis.

Boodschap

De boodschap die Ems ons wil meegeven is:

De mens moet meer ondersteboven gaan denken. Niet de uitkomst, maar de weg ernaartoe is belangrijk. Denk in termen van de weg ernaartoe. Deze is het allerbelangrijkste. Niet de uitkomst.

En dat doe je in beginsel alleen. ‘Laat me het zelf doen!’ Als je iets wil van of met de ander moet je het vragen.

En: Ieder mens moet de kans krijgen om een mooi leven te hebben, een mooi leven op eigen niveau.