Irene Linssen-Jeidels werd geboren op eerste kerstdag van het jaar 1928 in het oude St. Hippolytus ziekenhuis aan de Phoenixstraat te Delft.

Van Duitsland naar Delft

Haar Duitse ouders kennen elkaar van de kabelfabriek in Berlijn, waar zij beiden werkten. Kurt Jeidels (Joods) en Anny Jaworski (rooms-katholiek opgevoed maar niet gelovig) trouwden in 1922 in Berlijn-Charlottenburg. Daarna vestigen zij zich definitief aan de Julianalaan in Delft.

Na de Kristallnacht in november 1938 vluchten Kurts jongere broer Norbert en zijn moeder, Jenny Jeidels-Stamm, vanuit Darmstadt naar Delft. Jenny gaat daar inwonen bij haar zus Lina Feldmann-Stamm. Lina woont daar sinds 1905 in een ‘professorenhuis’ aan de Rotterdamscheweg in Delft. Haar man is Clarence Feldmann (1867-1941), hoogleraar elektrotechniek aan de Technische Hogeschool. De hechte familie is vrijzinnig Joods en cultureel ontwikkeld.

Kurt was al in 1920 vanuit Darmstadt naar Delft verhuisd vanwege de betere economische vooruitzichten voor hem in Nederland. In Duitsland ging het economisch slecht na de Eerste Wereldoorlog. Bovendien werd het in Duitsland door toenemend antisemitisme onveilig voor Joden. Een oom van Kurt, Clarence Feldmann regelde een fijne baan voor zijn neef als kabelcalculator bij de Nederlandse Kabelfabriek (NKF).

In deze interessante omgeving wordt Irene geboren. Het jonge gezin spreekt alleen Duits onder elkaar. Er is veel contact met de Joodse gezinnen Van Hoorn en Selowsky. Beide gezinnen spreken zowel Duits als Nederlands en wonen aan de Julianalaan. Met de familie Feldmann aan de Rotterdamscheweg is dagelijks contact.

Moeder Anny wil de Nederlandse taal wel leren maar het komt er door het vele Duits om haar heen gewoon niet van. Zo komt het dat Irene pas Nederlands leert spreken op de kleuterschool. In 1933 krijgen Kurt & Anny de Nederlandse nationaliteit.

Het gezin Jeidels is niet religieus. De Joodse identiteit speelt geen grote rol. Kurt neemt wel verantwoordelijkheid voor zijn Joodse afstamming. In de Delftse synagoge komt het in die jaren enkele malen voor dat de ‘minjan’ niet wordt bereikt. (Minjan betekent een groep van ten minste 10 Joods mannen die nodig zijn voor een volledige Joodse gebedsdienst.)

Kurt wordt een paar keer om die reden verzocht naar de synagoge te komen en doet dit plichtsgetrouw. Verder viert het gezin geen Joodse feestdagen. Wel is de identificatie met de Joodse cultuur sterk ontwikkeld. Met de Joodse buren om hen heen zitten zij door de vele overeenkomsten op dezelfde golflengte.

Irene trekt veel op met haar Joodse buurkinderen Emmy en Beertje van Hoorn.

Oorlog

Op 10 mei 1940 breekt de Tweede Wereldoorlog ook in Nederland uit. Irene is dan elf jaar oud en heeft nog levendige herinneringen aan. Op de eerste oorlogsdag sterven er al twee mensen uit de straat, willekeurig, omdat ze net op het verkeerde moment op de verkeerde plaats zijn. Het gezin is erg geschrokken en heeft die hele nacht de radio aan. De radio-omroepers waarschuwen voortdurend voor Duitse parachutisten, voornamelijk in de omgeving van Delft. Men liet steeds weer stemmen van echte omroepers horen om te voorkomen dat de luisteraars misleid zouden worden door valse omroepers.

In die tijd bestond de nu volgebouwde TU-wijk nog niet. De Julianalaan grensde aan een stuk weiland tot Rotterdam, derhalve begon hier het front. Het gezin Jeidels heeft vanuit huis de parachutisten zien landen. In de binnenstad van Delft gaan kinderen nog gewoon naar school, de bewoners daar hebben geen idee van de toestand. De bewoners van de Julianalaan worden op de late avond van de eerste oorlogsdag wel geëvacueerd maar kunnen enkele dagen later weer naar huis terugkeren.

Bij deze evacuatie wordt het gezin Jeidels vergeten, dat is eng! Iedereen uit de straat is weg en zij zijn er nog met z’n drieën. Zo gauw het gezin Jeidels hier achter komt, gaat zij een paar dagen naar hun familie aan de Rotterdamscheweg, de familie Feldmann. Hier blijven Kurt, Anny en Irene logeren tot het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940 en de capitulatie van Nederland een dag later een feit was. Vanuit de zolderkamertjes van twee neven van professor Feldmann, is het bombardement zichtbaar. Na het bombardement komen al heel snel vluchtelingen op vrachtwagens over de oude Rotterdamscheweg Delft binnen. Ook dit heeft Irene met eigen ogen aanschouwd.

Duitse Maatregelen tegen Joden

“In 1941 komt de dag dat alle Joden zich moeten melden op het stadhuis. Stel je voor, iedereen moet daar 5 gulden voor betalen. Om je te melden dat je Jood bent! En je peinst er niet over om het niet te doen”, zo vertelt Irene: “Je bent Jood en je voelt je Jood, zo ook mijn vader!”

Daarna worden plekken en handelingen voor Joden verboden. Bankjes in het park, het zwembad, de bioscoop. Boodschappen mocht je als Jood alleen doen tussen 14.00 en 16.00 uur. Dat geldt dus in gezin Jeidels voor Kurt en alle Joodse familieleden en kennissen. Kurt mag niet meer naar de kapper. Er komt steeds een nieuwe anti-Joodse maatregel bij. Joodse leraren verliezen hun baan en bron van inkomsten. Joodse kinderen mogen niet meer op hun gewone school blijven. Kinderen merken dat Joodse klasgenootjes opeens wegblijven. Er is een speciale kleine school opgericht in Den Haag voor alle Joodse kinderen die anders geen onderwijs meer konden krijgen.

Joden moeten in de oorlog een gele ster dragen. Deze ster wordt verkocht op voorgedrukte lappen stof in diverse textielwinkels in ruil voor textielbonnen met bijbetaling. Vervolgens moeten de sterren zelf uitgeknipt en goed zichtbaar opgenaaid worden. Kurt heeft altijd de ster gedragen. Hij brengt ’s avonds illegale blaadjes rond met zijn ster op en een aktetas ervoor. Hij mag weliswaar niet na 20.00 uur naar buiten maar hij doet het toch. Hij is nooit bang en Anny ook niet.

Op een winterdag in 1943 belt een NSB’er aan bij gezin Jeidels. Hij stelt zich voor en zegt dat het huis gevorderd gaat worden. Binnen 3 dagen zal het huis ter beschikking worden gesteld aan Duitse officieren. De naaste buren, het Joodse gezin van Hoorn met twee jonge kinderen, Emmy & Beertje, krijgt hetzelfde ‘bevel’. De volgende dag komt dezelfde NSB’er terug met ‘goed nieuws’. Hij heeft een Joods adres in Delft waar gezin Jeidels moet gaan wonen. Gezin Van Hoorn trekt in bij een andere Joodse familie aan de Julianalaan, de familie Selowsky. Dit gezin heeft ook twee jonge kinderen, Peter & Karin.

Het gezin Jeidels trekt in bij eenzelfde soort gezin met ook één kind aan de Ruys de Beerenbrouckstraat. Dit is helemaal niet leuk. Irene herinnert zich nog goed hoe het voelde, om zoveel privacy te moeten inleveren als gezin. Bang zijn ze niet. Spannend is het wel. Irene weet nog wat ze uit de Julianalaan meenamen en wat ze achterlieten. Die gordijnen die ze nooit mooi gevonden hadden, die lieten ze hangen en ook één schilderij. Later blijkt dat de officieren het huis keurig hebben bewoond. Als gezin Jeidels na de oorlog terug wil keren naar het eigen huis, vertrekken de nieuwe bewoners zonder problemen. Kurt schrijft een nette brief en krijgt het huis weer terug. Het huis ziet er keurig uit, de gordijnen en het schilderij hangen er nog. Irene denkt dat de reden van de snelle terugkeer naar eigen huis, te maken heeft met het feit dat haar ouders bij iedereen zeer geliefd waren.

Het huis van Lina & Clarence Feldmann aan de Rotterdamscheweg werd een waar toevluchtsoord voor Duitse familieleden en Joden uit Duitsland en bood op verschillende momenten onderdak aan mensen, bijvoorbeeld aan hen die op emigratie naar Amerika wachtten. Zo betekende het huis een – aanvankelijk veilig – thuis voor Lina’s zussen Tilly en Jenny die in 1933 van Darmstadt naar Delft waren gevlucht. Jenny, de oma van Irene en de moeder van Kurt, bestierde het huishouden van haar zuster Lina. In de gegoede familie was verder hulp aanwezig van twee inwonende Duitse dienstbodes, een wasvrouw en een tuinman. Ook Lina’s broer Leo(pold) en de kinderen van haar broer Julius Stamm (Hermann, David en Sophy) vonden er lang voor de oorlog een onderkomen. Een oudere Joodse dame uit Tiel, genaamd Rachel Hirsch, woonde (met haar vleugel) gedwongen in bij Feldmann nadat zij uit haar eigen huis was gezet. Zij was pianiste en gaf pianolessen.

1943

5 maart 1943 is de zwarte dag waarop alle Delftse Joden uit hun huizen worden gehaald door de Nederlandse politie. Uiteindelijk zullen zij na een nacht op het politiebureau aan de Oude Delft te hebben doorgebracht, worden vervoerd naar Kamp Westerbork. Irenes nicht Sophy is er getuige van dat Jenny & Lina worden meegenomen. Zij liep onmiddellijk van de Rotterdamscheweg naar gezin Jeidels in de Ruys de Beerenbrouckstraat. “Ze halen de tantes weg”, schreeuwde Sophy. Anny en Irene zijn toen naar de Rotterdamscheweg gesneld. Zij waren volledig in paniek.

Iedereen denkt dat ze naar werkkampen gaan om voor de Duitsers te werken. Lina denkt dat ze weer gauw terug zullen komen maar haar zus Jenny maakt zich geen illusies. Kurt is gedurende de uren dat zijn moeder en tante worden verzocht hun spullen te pakken, thuis (in de Ruys de Beerenbrouckstraat). Onderduiken kan en wil hij niet.

Dat zit zo. Kurt werkt op de Nederlandse Kabel Fabriek (NKF Delft). De directie van deze fabriek is Duits. De Duitsers komen Kurt halen maar hij is de enige kabelcalculator in dienst. Hij heeft zijn opleiding in Berlijn genoten en hij is de enige die de berekeningen kan maken. “Wij kunnen hem niet missen en wij werken toch voor de Duitsers”. En Kurt mag blijven. Het is doodstil op de afdeling als dit gebeurt, zo spannend. De directie van de NKF stelt Kurt als voorwaarde: “We hebben jou vrij gekregen, je mag niet onderduiken”. Daar gaat Kurt mee akkoord, hij vertelt dat hij dat toch ook nooit gedaan zou hebben want hij wil anderen niet in gevaar brengen.

Familie Van Hoorn en familie Selowsky woonden samen aan de Julianalaan. Vandaar worden ook zij weggehaald. De vier volwassenen rijden met een taxi naar het politiebureau. De taxi was vol dus zijn de kinderen met z’n vieren naar het politiebureau gelopen, ze willen bij papa en mama blijven. Ze hebben de tijd gekregen te ontsnappen, maar waar moesten ze heen? Ze wandelen gewoon naar het politiebureau met de gedachte: we moeten naar een werkkamp. Kurt kan zich laten steriliseren, dan wordt hij niet meer als Jood beschouwd door de Duitsers. Ook hoeft hij dan niet meer met een ster te lopen, er zijn Joden die dat doen. Irene weet het nog goed, de ouders van Irene en Irene met z’n drieën om de tafel zich afvragend: zullen we papa laten steriliseren of niet. Oom Norbert heeft het ook laten doen. Kurt doet het niet! Ze willen het met z’n drieën niet! Deze sterilisatie werd gedaan in een Joods ziekenhuis in Amsterdam (de Joodsche Invalide). Irene veroordeelt niemand die het gedaan heeft want het was uit lijfsbehoud.

Er is verdriet en spanning, het is naar en moeilijk als familie en buren afgevoerd worden. Irene herinnert zich dat ze drie keer echt bang is geweest in de oorlog. Maar drie keer. Dat heeft er vast en zeker mee te maken dat haar ouders niet bang zijn. Vader en moeder Jeidels stralen vertrouwen, rust & kalmte en waardigheid uit. Het zijn stabiele mensen. Ze blijven ook lachen met elkaar. Irene vertelt hoe ze om 19.00 uur naar bed gingen vanwege de kou en de duisternis en de honger. En dan elkaar in het donker moppen vertellen en samen gieren van de lach.

Irene zelf is half Joods: ‘bastaard eerste graad’ volgens de Neurenberger rassenwetten, die soms heel willekeurig werden uitgevoerd en toegepast. Irene schaamt zich er niet voor. Ze hoeft geen ster te dragen maar doet dit uit solidariteit op de eerste avond van de verordening. Haar ouders zijn er heel open in dat Kurt Jood is, hij heeft het nooit verborgen. Anny maakt er ook geen geheim van. Misschien is het wel die houding, dat het ging zoals het ging met hen in de oorlog. Moeder is flink en heeft een pittig karakter en is niet bang.

Delft in oorlogstijd

Het gezin Jeidels heeft in de oorlog geen tegenstand ondervonden van andere Delftenaren. Er was wel een Delfts NSB-gezin, waarvan de vrouw het felst was en de man niet tegen zijn vrouw op kon. Als deze man Kurt toevallig in de stad tegenkwam, ging hij altijd naast Kurt lopen. Het leek wel of hij hiermee wilde aangeven dat hij niets tegen de Joodse afkomst van Kurt had, dat hij géén antisemiet was.

Het hoofd van de Delftse politie is ook NSB’er. Zijn zoon zit bij Irene in de klas op de ulo aan de Rotterdamscheweg. Nota bene in deze klas worden soms heel open ‘de dingen’ (van het verzet) besproken. Bijvoorbeeld: een lerares Engels leerde haar leerlingen hoe je papieren kan vervalsen door met een hardgekookt ei over de letters te rollen. Dan stond de tekst in spiegelschrift op het ei. Als je dan vervolgens weer met het ei over een vals document rolde, stond dezelfde tekst goed op het nieuwe document. De zoon van het hoofd van de politie houdt zijn mond en heeft nooit iemand verraden. Irene noemt het met respect. Wel zegt ze met een knipoog: ”Moet je nog wel een ei hebben” (eieren waren schaars).

Ook de Duitse taal die Anny sprak, gaf geen aanleiding tot een negatieve benadering van de Delftse bewoners. Het was maar al te duidelijk dat gezin Jeidels niet Duits gezind was maar door het Joods zijn van Kurt juist bedreigd werd door de Duitsers. Ze staan aan de goede kant, dat weet iedereen. Irene herinnert zich dat ze in ‘42/’43 met haar moeder met de tram naar Den Haag gaat voor boodschappen. Aan het Rijswijkseplein stopt een Duitse wagen. De bestuurder vraagt de weg aan een voetganger en deze wijst de Duitser een heel verkeerde kant op. Irene en Anny vinden het prachtig en hebben hier veel pret om!

Anny heeft ook eens een oude Duitse soldaat voor de gek gehouden. Hij kwam aan de deur met de vraag: “ We hebben jullie garage nodig”.

Anny antwoordde in perfect Duits: “Die zou ik heel graag geven, maar omdat wij al uit huis zijn gezet, staat deze garage al vol met onze meubelen, helaas voor u. Als u wilt, mag u komen kijken.” Er stond niets in, maar hij liet gezin Jeidels verder met rust.

Op een gegeven moment werd elke volwassen bewoner van Delft verplicht voor een bepaald bedrag aan warme winterkleding in te leveren. Anny en Irene gingen kleren inleveren, een paar afdankertjes: “Meer heb ik niet”, weer in perfect Duits en uiterst beleefd. De Duitser antwoordde: “Als u niet meer heeft, kunt u ook niet meer geven. We komen nog wel een keer thuis bij u zoeken”. Gelukkig is het daarvan nooit gekomen.

Anny wilde in 1942 zo graag nog een keer naar haar zieke moeder Ottilie in Berlijn. Dat ging niet zomaar, er moest eerst een vergunning aangevraagd worden bij de desbetreffende instantie in Rotterdam. Deze vergunning werd Anny niet verleend. Daarop ging zij op een bankje zitten huilen. Tegen sluitingstijd waren de ambtenaren het zat en zeiden: “Geef dat mens in godsnaam haar vergunning”. Anny kon naar Berlijn. Irene wilde zó graag mee naar haar oma! Maar Anny kreeg dit toch niet meer voor elkaar omdat zij op de aanvraag had moeten invullen dat haar dochter niet Arisch was. En dan had ze zelf ook niet meer naar Berlijn gekund.

Angstige momenten

Driemaal is Irene bang geweest. De eerste keer beschrijft Irene als volgt. Duitse soldaten, die het pand tegenover bewonen (op de hoek Van Houtenstraat/Ruys de Beerenbrouckstraat), dringen ‘s nachts in een dronken bui het huis binnen. Anny, Irene en het andere gezin waarbij gezin Jeidels inwoont, zijn hierbij aanwezig. De vader van dat gezin is intussen weggelopen. De Duitsers willen Kurt mee naar buiten nemen. Hij blijft rustig en gaat niet.

Kurt zegt heel kalm dat Joden ’s nachts toch niet naar buiten mogen en hij houdt zich aan deze regel. Ze worden kwaad en beginnen Kurt op de eerste etage van het huis in elkaar te slaan. Anny, Irene en het andere gezin gaan heel hard gillen. Iemand in het huis waar de soldaten wonen, hoort het gegil en waarschuwt de Ortscommandant.

Deze man komt onmiddellijk en heeft de dronken soldaten gelijk weggehaald. Een soldaat draaide zich nog halverwege de trap om en zei tegen de moeder van het andere gezin: “Na, schöne Sara…” Een andere soldaat zei: “Wenn Deutschland den Krieg verliert, dann kommen wir erst noch zurück um euch um zu bringen”. De soldaten die zich net zo misdragen hebben, krijgen straf, niet omdat ze een Jood in elkaar hebben geslagen maar omdat ze zo dronken waren en het appel de volgende dag verslapen hebben. De vader van het andere gezin is hierna wijselijk ondergedoken.

De tweede keer dat Irene bang is, kwam door de volgende gebeurtenis. Irene zat met haar ouders in het donker, ‘s avonds bij kaarslicht, toen gezin Jeidels werd opgeschrikt door een verschrikkelijke knal. Het drietal wist totaal niet wat er aan de hand was, naar buiten gaan was verboden. De volgende morgen bleek dat een stuk spoorrail was opgeblazen door het verzet. Later bleek dat de Duitsers onmiddellijk na het opblazen van het stuk spoorrail begonnen zijn met het ophalen van willekeurige mannen. Dit duurde tot de volgende ochtend. Irene was heel bang dat haar vader hierbij was maar dat bleek dus later niet zo te zijn. De opgepakte mannen werden weer vrijgelaten.

Toen Irene de volgende dag uit school kwam, was zij getuige van een luguber tafereel. Een willekeurig stel mannen dat op dat moment vastzat op het politiebureau, werd gefusilleerd door de Duitsers. Deze represaillemaatregel (wegens het opblazen van het stuk spoorrail) vond plaats op een klein plantsoentje bij de spoorwegovergang Spoorsingel/ Ruys de Beerenbrouckstraat. Irene komt de volgende dag met wat vriendinnen terug op de plaats des onheils en veegt daar een kluitje aarde van haar been. Hierbij blijft een spoor bloed achter op haar been, wat voelt Irene zich onrein.

De derde keer dat Irene zich herinnert dat zij echt bang was, is in de Hongerwinter. Irene heeft een neef in Dordrecht, oom David. In december ‘44 nodigt hij Irene uit om bij hem aardappelen te komen eten. Kurt & Anny zijn blij voor hun dochter, eindelijk iets fatsoenlijks te eten. Irene fietst via de Maastunnel naar Dordrecht op haar meisjesfiets, tezamen met een verpleegster. Dit had David zo geregeld.

Terwijl Irene met haar fiets op de roltrap van de Maastunnel staat, valt alle elektriciteit uit vanwege een bombardement. De roltrap valt stil en het is aardedonker. Dat is echt angstig. Stil naast de fiets blijven staan kon niet, dit was gevaarlijk. Je moest je fiets op de roltrap laten staan en zelf naar beneden lopen. Als de roltrap dan weer ging lopen, moest je snel terug naar boven om je fiets te pakken. Na een uur heen en weer lopen op die roltrap (met de hulp van een Duitse soldaat die medelijden kreeg met Irene), kunnen ze verder. Ze komen heelhuids aan in Dordrecht. Achteraf bezien is de reden van deze fietstocht niet het aardappelen eten voor Irene, omdat ze zo’n honger heeft, maar de begeleiding van een koerierster, die veilig naar Dordrecht moet. Natuurlijk weet de 16-jarige Irene dit niet. Hoe minder je weet, hoe minder risico je loopt.

Irene blijft tot en met oud en nieuw in Dordrecht, ze herinnert zich nog het vuurwerk aan beide kanten van de Moerdijkbrug. Duitsers in Dordrecht en aan de andere kant van de grote rivieren (Brabant) de Bevrijders. Ze schoten niet op elkaar, heel bijzonder. Kurt wordt dus door zijn ‘gemengde’ huwelijk (“Mischehe”) redelijk met rust gelaten maar moet in de zomer van 1944 wel naar Havelte, een werkkamp in Drenthe. Hij komt daar terecht voor een halfjaar tezamen met twee neven (Carl en Paul Feldmann). Kurt heeft het daar niet slecht, hij krijgt er beter eten dan thuis. Dit ligt aan de boeren in de buurt die hun producten rechtstreeks verkopen aan de kampbewoners.

De Duitsers zijn van plan op het kampterrein een vliegveld aan te leggen. De kampbewoners verdienen een beetje met hun werkzaamheden. Irene heeft nog een loonstrookje en vakantiebonnen van haar vader. Eens in de 4 weken mag Kurt naar huis. Hij is zo betrouwbaar, hij wordt doktersassistent van de kamparts. Dan is het geld op en de kampbewoners kunnen niet meer uitbetaald worden, ze kunnen gaan. Via Meppel naar Zwartsluis, over het IJsselmeer naar Amsterdam en zo teruggereisd naar Delft. Later, toen er weer geld was, zijn anderen weer teruggehaald naar Havelte, maar Kurt niet meer.

Hongerwinter

Het gezin Jeidels heeft vreselijke honger geleden de laatste Oorlogswinter. Alle drie zijn ze broodmager. Vader heeft nog een doosje lucifers en gaat naar het Westland om dit te ruilen tegen iets eetbaars. Hij komt terug met een bosje bloemen en ook wat rabarber. Maar er is geen suiker en rabarber zonder suiker is niet te eten!

Irene heeft geen schoenen meer, alleen maar klompen. Ze herinnert zich nog dat ze pannenkoeken mag komen eten bij tante Friedel. Ze krijgt er maar één. Meer is er niet. Irene weet dat Anny van iemand aardappelen heeft gekregen en gaat gauw naar huis in de hoop daar nog wat eten te krijgen: “ik heb nog zo’n honger, is er nog een aardappel over? De ouders hebben de aardappels inmiddels opgegeten, in de veronderstelling dat Irene haar buikje vol heeft gegeten bij tante Friedel. Anny krijgt tranen in haar ogen dat zij haar dochter geen enkele aardappel meer aanbieden kan. Het is mensonterend wat oorlog en honger met iemand doet…

Kurt heeft de oorlog overleefd. Hij is heel verbitterd als hij later hoort dat de weggevoerde Joden allemaal omgekomen zijn in vernietigingskampen. Er is maar één Delftse jonge Joodse man teruggekeerd van de 145 Joden die weggevoerd zijn. Irene heeft 20 jaar lang gedroomd dat haar oma Jenny terug was. Het is gewoon niet te geloven dat iedereen die weggevoerd is, dood is, vergast is. De meeste Delftse Joden zijn naar Sobibor gebracht. Dit alles is héél moeilijk te verwerken. Later wordt bekend gemaakt dat oma Jenny na een verblijf van slechts 4/5 dagen in Westerbork (06-10 maart 1943 na een treinreis van 3 dagen onmiddellijk na aankomst in Sobibor op 13 maart 1943 is vergast. Het bericht komt via het Nederlandsche Roode Kruis.

Wat blijkt: Kurt heeft nog een jaar lang brieven aan zijn moeder geschreven terwijl ze allang dood was. Moet je je voorstellen dat je daar achter komt, dat je een jaar lang brieven schrijft terwijl je moeder al dood is. Direct bij aankomst in Sobibor, is ze vergast. Gezin Jeidels kan er met elkaar goed over praten, ze zijn altijd heel open naar elkaar en zo blijft het leefbaar voor hen. Om haar oma Jenny en haar buurkinderen Van Hoorn en Selowsky te eren en herdenken, is Irene in april 2013 tezamen met haar dochter Annelies in Sobibor geweest.

Verder vertelt Irene nog over een spontane actie die veel indruk op haar heeft gemaakt. Het was in de vroege avond van 14 mei 1945, het was nog helemaal licht. Er was net op de radio bekendgemaakt dat Duitsland capituleert. In de wijk Hof van Delft komen mensen hun huis uit en lopen naar het Ruys de Beerenbrouckplein. Daar vormen de bewoners met elkaar, hand in hand, een grote kring en zingen het Wilhelmus. Daarna gaat iedereen weer heel stil naar huis, in de Wippolder wordt nog gevochten. De dolle bevrijdingsfeesten volgden pas later.

Herinneringssteen

In 2018 krijgen Delftenaren op leeftijd een uitnodiging voor een rondleiding door het pas opgeleverde nieuwe gemeentehuis. Irene gaat er samen met dochter Annelies heen. Na afloop van de gezellige bijeenkomst, krijgen de genodigden gelegenheid via een blanco blad papier dat met balpen klaarligt, een vraag te stellen aan de gemeente. Irene schrijft: “Waar blijven in Delft de Struikelstenen?”. De gemeente neemt hierover contact op met Irene en meldt het volgende. Van de kant van de gemeente Delft is er geen bezwaar tegen plaatsing ergens in de stad. Irene dient echter wel zelf toestemming te vragen aan de huidige bewoners van het huis. Immers, de steen komt voor dit huis in het plaveisel te liggen. Irene moet de steen ook zelf bestellen bij kunstenaar Gunter Demnig én betalen. En zo wordt het eerste struikelsteentje in Delft in 2019 een feit.

De Struikelsteen wordt gelegd aan de Rotterdamscheweg, op de plek vanwaar oma Jenny en oudtante Lina zijn weggevoerd. Het steentje herdenkt oudtante Lina Feldmann-Stamm. Jenny heeft haar eigen steen in Darmstadt omdat haar status in Delft verschilde van die van Lina. Jenny’s Stolperstein in Darmstadt is geadopteerd door een echtpaar aldaar, deze mensen hebben er na plaatsing nog verse bloemen neergelegd. Dat deed zo goed. Voor de plaatsing van deze steen zijn Irene en haar kinderen uitgenodigd door de gemeente Darmstadt. Irene had nog een heel oud wetboek over Darmstadt met daarin een hoofdstuk waaruit blijkt dat de gemeente Darmstadt goed is geweest voor de Joden. Dit boek heeft Irene aan de gemeente aangeboden.

Heel fijn dat de huidige bewoners van het pand ook erg meeleven en enthousiast zijn. Er zijn diverse speeches, onder andere van Irene en de burgemeester van Delft, Marja van Bijsterveldt. Een rabbijn zegt kaddish. Iedereen is bij de huidige bewoners welkom op de koffie. De nazaten van Lina (ongeveer 20 mensen die de achternamen Linssen, Feldmann en/of Stamm dragen) mogen het hele huis, dat zo’n interessante geschiedenis kent, zien. In de vestibule hangt de verlovingsfoto van Clarence & Lina. Het is een indrukwekkende gebeurtenis in de geschiedenis van Delft.

Kurt heeft in Darmstadt Bar Mitzwah gedaan maar was geen belijdend Jood. Hij werd voor de oorlog lid van Het Theosofisch Genootschap en is zijn hele leven bezig geweest met het gedachtengoed van de theosofie. Na de Bevrijding (zomer 1945) was in Delft de Joodse brigade actief. Irene, Kurt en Anny werden uitgenodigd voor een feestavond. De liederen van de Chazan (voorzanger bij een Joodse gebedsdienst) maakten een diepe en onvergetelijke indruk.

Anny wist ook al heel veel van het Jodendom. Was er ook in geïnteresseerd. Irene was 28 jaar toen ze een oproep tegenkwam om verpleegster in Israël te worden, dat leek haar wel wat… Totdat ze hoorde dat ze het voor Jezus moest doen, toen haakte ze af. Ze trouwde in Nederland met een rooms-katholieke man en vormde met hem en hun 5 kinderen een gezin.

Irene is pas veel later officieel Joods geworden, ‘uitgekomen’ heet dat. Hoe kwam dat zo? Dochter Annelies wilde graag naar Israël en ging op een cursus Hebreeuws. Deze belangstelling voor Israël en de Hebreeuwse taal is overgegaan op Irene voor wie dit alles heel vertrouwd voelde. Irene kreeg zo’n fijne (Israëlische) lerares Hebreeuws, die ook over het volk en de cultuur heel veel vertelde.

Irene gaat geregeld naar een liberale synagoge. Haar rabbijn kent de achtergrond van Irene heel goed, hij zegt: “Je moet het helemaal op je eigen manier invullen”. Irene viert Sabbat, steekt de kaarsen aan.

De boodschap die Irene wil meegeven voor de jonge mensen van nu is de volgende. Iedereen moet bij zichzelf beginnen om haat en geweld buiten de deur te houden. Het is heel belangrijk om je medemens altijd respectvol te benaderen. Verbeter de wereld en begin bij jezelf. Dat is het gewoon! Irene staat niet bang in het leven. Het komt uiteindelijk altijd goed, ook al kan dit heel lang duren.

Irene doet haar verhaal in de film die Stichting Herinneringsstenen Delft heeft laten maken als onderdeel van een educatiepakket voor scholieren van groep 7 en 8. “Dat educatiepakket bestaat naast de film uit een lesbrief voor het basisonderwijs en een leskoffer”, vertelt Gabrielle Struijk van de stichting.

In de leskoffer zit allerlei materiaal om het verhaal over de Tweede Wereldoorlog tastbaar te maken, zoals foto’s van Irenes vader, oorlogskranten en andere dingen uit de oorlog, zoals persoonsbewijzen en voedselbonnen. “Wij denken dat kinderen het verhaal beter vatten als je dat koppelt aan hun eigen leefomgeving”, legt Gabrielle uit.

Lees verder