Woensdag 16 februari 2022 worden wij gastvrij ontvangen door Hans en Lettie van Dijk. Hans is de kleinzoon van Benjamin Samuel van Dijk (geboren in 1884-vermoord in 1942 in Auschwitz) en Sophia Emma van Dijk-Levie (geboren in 1890-vermoord in 1942 in Auschwitz).
Juni 2021 werden de herinneringsstenen voor Benjamin en Sophia geplaatst aan de Julianalaan 42 door stichting Herinneringsstenen Delft. Tijdens de plechtigheid rondom het leggen van de steentjes vroegen we Hans of we hem mochten interviewen om zijn familiegeschiedenis vast te leggen.
Woensdag 16 februari 2022 was het zover. De familiegeschiedenis van de familie van Dijk rondom de Tweede Wereldoorlog is beschreven in de boeken: Een kille in de Mediene, Joods leven in Zuidland door Riet de Leeuw van Weenen-van der Hoek en in Blijvers en Voorbijgangers: Joden in Delft 1850-1960 door Joep Wijnberg-Stroz en Marianka van Lunteren-Spanjaard. Hans heeft deze boeken niet of nog niet helemaal kunnen lezen, voor hem is dit te emotioneel belastend. Hij heeft Een Kille in de Mediene wel dubbel in bezit, we krijgen het te leen om te lezen.
We waarderen het bijzonder dat Hans en zijn Joodse vrouw Lettie bereid zijn om er met ons over te praten. Zij doen dit gastvrij en openhartig. Hans heeft regelmatig een brok in de keel en een stokkende stem. In dit interview richten we ons op het verhaal van Hans, ter nagedachtenis aan zijn grootouders en ook aan zijn oom en tante: Andries Meijer van Dijk (1920-september 1942) en Louise Bertha van Dijk (1918-oktober 1942), beiden vermoord in Auschwitz.
De vader van Hans heet Meijer en is geboren in 1924. Hij was de jongste zoon uit het gezin van Ben en Sophie en overleeft negen kampen in de oorlog. Hij krijgt na de oorlog twee zonen. Hans, nog steeds woonachtig in Delft vertelt ons het verhaal. De familie van Dijk komt in 1939 vanuit Oud Beijerland naar Delft. Vader van Dijk is veehandelaar. Het gezin heeft drie kinderen: Louise, Andries en Meijer.
Tweede Wereldoorlog
Andries
Oudste zoon Andries krijgt in augustus 1942 de oproep zich te melden bij de bezetter. Hij wil eigenlijk niet gaan, maar meldt zich toch vanuit de gedachte dat als één gezinslid zichzelf aangeeft, de overige gezinsleden met rust gelaten worden. Hij hoopt met name dat zijn vader, die net uit het ziekenhuis komt, dan met rust gelaten zal worden. Al op 30 september 1942 komt hij om in Auschwitz.
Ben, Sophie en Louise
Helaas heeft zijn melding niet het gewenste resultaat, de overige familieleden worden op 8 oktober thuis opgehaald door een Rotterdamse rechercheur. Ze staan juist op het punt naar het onderduikadres te gaan dat ze gevonden hebben. Waarschijnlijk is er verraad in het spel geweest. Met het politiebusje worden ze naar het station gebracht en vandaaruit gaan zij onder begeleiding van vier rechercheurs met de trein naar Amsterdam en verder naar Westerbork. Daar worden zij op 16 oktober op transport gesteld. Drie dagen later, direct na aankomst in Auschwitz worden ouders Ben en Sophie en dochter Louise om het leven gebracht.
Meijer
Meijer moet tijdens de reis naar het Oosten in Kosel uit de trein stappen, dit vanwege zijn leeftijd, hij is dan 18 jaar. Hij is vandaar van het ene naar het andere concentratiekamp gesleept. Van oktober 1942 tot april 1943 is hij achtereenvolgens geïnterneerd in: Westerbork, Sakrau, Bobrek, Antoniehutte en Annaberg.
Van april 1943 tot 18 januari 1945 verblijft hij in Blechhammer, een werkkamp behorend bij Auschwitz. Het nummer 176974 wordt in zijn arm getatoeëerd. Na de ontruiming van Auschwitz op 18 januari 1945 moeten de gevangenen op mars via Gross-Rosen naar Buchenwald. Dit wordt de dodenmars genoemd: bij 10 graden onder nul in de sneeuw 15 tot 17 uur per dag lopen met hun uitgemergelde lichamen en in schaarse kampkleding.
Zo komt Meijer in Gros Rosen en vervolgens in het SS-kamp Buchenwald in Saksen terecht. Hij krijgt een nieuw nummer: 125706. Na een verblijf in het werkkamp Altenburg, een onderdeel van het concentratiekamp Buchenwald gaat de tocht weer verder naar een ander kamp.
Op 13 april 1945 wordt Meijer van Dijk door de Amerikanen bevrijd in de buurt van Waldenberg. Op het moment dat de Duitse soldaten op de vlucht slaan voor de naderende Amerikanen zien de uitgehongerde mensen een broodkar, die voor een bakkerswinkel op een plein staat. Ze plunderen de kar. Daarop verstopt Meijer zich in een schuur en komt de volgende dag tevoorschijn, de dag waarop de Amerikanen Waldenburg binnen komen.
Na de oorlog
Terug naar Delft
Hij mag kiezen waar hij heen wil: Naar Amerika of naar Israël, maar Meijer wil naar Delft, naar huis, naar zijn familie. Op 28 juni komt hij in Delft aan. Daar blijkt dat het huis aan de Julianalaan 42 door anderen bewoond wordt en dat zijn hele familie is omgekomen in de oorlog, op twee neven en een nicht na zijn allen vermoord.
Het lukte Meijer nog om enige bezittingen van uit het ouderlijk huis terug te krijgen. Niet veel, het meeste is weg. Door bemiddeling van een politieagent krijgt Meijer een pak van zijn vader en wat andere eigendommen terug. Schrijnend dat dit niet goedgeefs ging, maar afgedwongen moest worden.. Zoon Hans bewaart de enkele kleine voorwerpen uit het grootouderlijk huis als een kostbare schat in een vitrinekastje.
Gezin Meijer van Dijk
Corrie Cornax was een (niet Joods) vriendinnetje aan wie Meijer voor zijn wegvoering op de Delftse markt een ijsje had gegeven. Ze heeft op hem gewacht en zij trouwen samen. In 1949 probeert Meijer de veehandel van zijn vader nieuw leven in te blazen en voort te zetten. In 1951 moet hij zijn pogingen staken, het lukt niet. Hij gaat dan verder als grossier in vlees met een eigen zaak.
Meijer en Corrie krijgen twee zonen: Benjamin Samuel Joseph (1953) en Johannes Cornelis (Hans) (1955). De zonen horen niets van vader over de oorlogsjaren, wel ervaren ze een zekere druk in hun jeugd. Vader praat niet over zijn Jood-zijn, niet over zijn herinneringen. De kinderen voelen wel dat er iets gebeurd is, de oorlog blijft een beladen onderwerp en over het kampleven laat Meijer niets los.
Als zoon Hans later met een Joodse vrouw trouwt en een zoon krijgt die hij laat besnijden, wordt zijn vader woedend: “Ze hoeven zijn broek maar naar beneden te trekken en ze zien dat hij Jood is…” Hij is niet bij de besnijdenis aanwezig en laat zich weken niet zien, zo boos is hij.
Op zijn sterfbed in 2017 laat hij los, dat hij nooit over de oorlogsjaren gesproken heeft omdat hij zijn kinderen niet heeft willen belasten met de gruwelijkheden die er gebeurd zijn. Nooit gesproken om niet te belasten en toch voelt zoon Hans zich belast, belast door het zwijgen van zijn vader, wat hij zo goed kan begrijpen.
Hij zegt: ‘Ik herken het in mijzelf: over moeilijke dingen heb je het niet: richt je op de toekomst, op werk en vooruitgang.’
En die vooruitgang is gekomen. Hans en zijn vrouw hebben het materieel goed. Toch laat het verleden zich niet ontkennen. Hans draagt het met zich mee en het plaatsen van de herinneringsstenen ter nagedachtenis aan zijn grootouders en oom en tante helpen hem zijn geschiedenis een plek te geven.
Wij vragen hem wat Jood zijn nu eigenlijk is: is het een religie, is het een cultuur, is het een volk en een land?
‘Het is een gevoel’, zegt Hans.
‘Ja’, valt zijn vrouw Lettie hem bij: ‘Het is een gevoel, een sterk gevoel.’
Hans wil de huidige generatie meegeven: Leef in liefde en vrede met elkaar!