Betty Springer werd in Amsterdam geboren op 22 september 1931 en overleed te Auschwitz, 11 februari 1944. Ze bereikte de leeftijd van 12 jaar.
Familie
Vader: Eliazar Springer, Amsterdam, 22 maart 1888 – Amsterdam, 15 april 1940, bereikte de leeftijd van 52 jaar, vlak voor het begin van de oorlog.
Moeder: Heintje Springer-Nol, moest na het overlijden van haar man gaan werken.
Broer: Dries (Andries Simon) Springer, Amsterdam, 16 maart 1930 – Auschwitz, 11 februari 1944, bereikte de leeftijd van 13 jaar
Geschiedenis
Door: Estella Mendels
Betty en Andries Simon (Dries) Springer waren kinderen van de beste vriendin van mijn moeder, Heintje Springer-Nol. De beide kinderen zaten in Joodse weeshuizen, daar de vader vlak voor de oorlog overleed en Heintje (Hennie) moest werken.
In de oorlog werden de weeshuizen leeggehaald en Heintje heeft haar kinderen uit de trein kunnen halen en mijn moeder nam ze op in ons huis in de President Brandstraat. Wij werden allen weggehaald begin 1943, naar de Joodse Schouwburg gebracht en na 2 dagen kwamen Heintje en de kinderen en mijn moeder vrij. Ik moest blijven, want ik was toen net 16 jaar en had geen sperr-stempel. Toch zorgde mijn moeder ervoor, dat ik na 6 dagen vrij kwam. Wij doken allen onder, Andries en ik op hetzelfde adres in Laren (bij familie Vos red.).
Mijn moeder haalde me weg, toen zij het daar te gevaarlijk vond (zij bezocht me, zag er niet joods uit), zij waarschuwde Heintje, maar die zag het gevaar niet. 3 weken daarna werd er inderdaad inval gedaan. Andries wist waar Betty zat, ook in het Gooi, Betty werd voor zekerheid tijdelijk gebracht naar een adres in Delft, waar een paar dagen later de Duitsers een inval deden en Betty meenamen.
(A. van der Zijl, Sonny Boy (Nijgh & Van Ditmar 2005) 141 e.v.).
De kinderen hebben elkaar nog in Westerbork gezien en zijn tegelijk naar Auschwitz getransporteerd. Heintje overleefde de oorlog, evenals mijn moeder en ondergetekende, Estella Mendels, wonende te Amsterdam (verklaring maart 2012).
Drie zusters uit het gezin Vos op de bank met Betty Springer (in onderduik), Laren circa 1942-1943. Bron: Collectie Joods Historisch Museum
Arrestatie
Betty Springer was enkele nachten ondergedoken bij de familie Chardon op het adres Spoorsingel 28 te Delft. Volgens dochter Margreet Chardon was Betty een reuze begaafd kind dat op 12 jarige leeftijd al mooie gedichten schreef.
Toen op de avond van 18 januari 1944 een inval aan de Spoorsingel plaatsvond was dat al een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De jonge zoon Cees (Cornelius) Chardon, actief in de Ondergrondse, bracht onderduikers na ze opgehaald te hebben meestal direct onder bij kennissen van zijn gereformeerde kerk of cliënten van de advocatenpraktijk die hij samen met zijn vader voerde.
Hoewel Betty was ingeprent te zeggen dat zij een nichtje Chardon was, stamelde ze, toen ze die avond van haar bed werd gelicht, toch haar eigen naam: Betty Springer…
Betty opgepakt, stel je voor, 12 jaar en zonder ouders, met “vreemden” in een Delftse politiecel. En dan, via het Scheveningse “Oranjehotel”, op 27 januari 1944 met de trein naar Westerbork (waar ze haar broer nog zou hebben gezien) en dan door op transport naar het oosten. Minder dan een maand na haar arrestatie, op 11 februari 1944, is ze op de dag van haar aankomst in Auschwitz vergast.
Literatuur
A. van der Zijl, Sonny Boy (Nijgh & Van Ditmar 2005) pag. 141 e.v.
D. Giltvay en H.J. van der Leeuw, Het Weinreb-rapport (Den Haag – Staatsuitgeverij1976) pag. 1282-1283.